(Af en toe heb ik een zetje nodig. Op een ander blog kwam ik een kort verhaal tegen. Daarbij stond de 'uitdaging' zelf een verhaaltje te schrijven, waarin 'damp', 'verwondering' en 'hal' moesten voorkomen. Zo'n uitdaging kan ik niet naast me neer leggen. Het resultaat zie je hieronder.)
Het moest een spannende droom geweest zijn waaruit ik wakker werd. Ik was bezweet en mijn hart klopte sneller dan normaal. Maar ik herinnerde me niets. Mijn wekker zei dat het 2:13 was. Ik had dorst. Er had heel wat knoflook in mijn maaltijd gezeten. Dat gebeurt niet vaak, want Herman houdt niet van knoflook. Dat gebruik ik alleen als hij weer eens op zakenreis is. Het was dus ook niet erg gezellig in bed.
Ik sloeg het laken van me af. Al stond het raam open, het was nog steeds klammig warm. Ik hoefde geen ochtendjas aan om in de keuken een kop thee te maken. Er zouden geen drommen voorbijgangers voor het raam blijven staan om mij te bewonderen. Die bewondering had ik voor het naar bed gaan gemist.
Pas halverwege de trap viel het me op dat het lichter was in de hal dan gebruikelijk. Het licht in de tuin was aan! Dat gaat automatisch aan als er iemand dichter bij het huis komt dan een meter of acht. In films gaat zo'n vrouw dan, poedelnaakt of niet, op onderzoek uit. "Stomme muts," denk ik dan, "bel de politie." Dan moest ik wel eerst naar de woonkamer. Mijn mobieltje zat in mijn tas die daar ook lag.
Dan maar meteen. Ik liep zo snel mogelijk de trap af, de hal door en de woonkamer in. 'Verwondering' is een understatement voor wat er door me heen ging. Ik was stomverbaasd. Op tafel stond een schaal met hapjes, tapas zou je kunnen zeggen, waarvan de damp nog afsloeg. Er stond een geopende fles wijn naast en twee glazen. Maar er was niemand te zien. Ik hield mijn adem in en luisterde. Ik hoorde niets. Ik pakte de telefoon en toetste 112. Ik had direct verbinding en vertelde wat er aan de hand was.
"We sturen meteen een auto langs. Sluit de kamer af waarin u nu bent, als dat kan." Ja, leuk voor de agenten als ik de deur opendoe in de nieuwe kleren van de keizerin. Toch maar even naar boven en mijn ochtendjas aantrekken. De deur van de slaapkamer stond open. Had ik die nou dichtgedaan of niet? Met mijn rug tegen de muur duwde ik hem verder open en keek naar binnen.
Ik schrok me te pletter. Op het voeteneind van het bed zat een mooie vrouw. Ja, dat haalt je de koekoek! Ik zat daar zelf. Dat wil zeggen ... Ik wist niets te zeggen, niets te denken.
"Ik had de drank en de hapjes mee moeten nemen," zei ze/ik, enigszins verwijtend. "Waarom bel ik nou de politie?"
"Hoe ben ik binnengekomen?' vroeg ik/ze. "Liep ik zo over straat? Waar kom ik vandaan?"
Er werd aangebeld. Zonder iets te zeggen liep ik naar beneden. Pas toen ik de twee agenten verbaasd zag kijken realiseerde ik me iets vergeten te zijn. "Er zit iemand in mijn slaapkamer," zei ik en wees naar boven. Ze gingen de trap op. Ik pakte mijn regenjas van de kapstok en ging ze achterna.
De agenten keken wat verwijtend en teleurgesteld. "Hier is niemand. Wie was hier eigenlijk? Weet u wel zeker dat er iemand was?"
Ik ging op het voeteneind zitten. Ik draaide mijn hoofd naar de wekker: 2:13. "Ik begrijp er niets ...." Er waren geen agenten. "... van."
Waarom zat ik in mijn regenjas op het voeteneinde van mijn bed? Het was klammig warm. Ik had dorst. Ik kon beter een kop thee gaan maken. Met mijn regenjas in de hand liep ik de trap af. Uit de woonkamer viel licht in de hal. Had ik vergeten het licht uit te doen?