Hij ging even zitten. Van nu af aan hoefde hij alleen nog bergafwaarts te lopen. Zijn doel, de stad, zag hij al liggen. Daarachter zag hij de zee. De weg kronkelde mee met de rivier. Het lichte groen van de weilanden wisselde af met het donkerder groen van de olijfboomgaarden. De zon stond op haar hoogste punt. Voor de avond viel kon hij de stad bereiken. Hij had nog geld genoeg om een maaltijd en een overnachting in een herberg te betalen. De beloning voor zijn lange, eenzame tocht zou hij morgen krijgen, genoeg om hem een plaats te bezorgen op een boot die hem dichter bij huis zou brengen.
Tijdens zijn wandeling overdacht hij voor de zoveelste maal wat hem morgen te doen stond. "Aan de ene kant van de markt staat de kerk. Recht daar tegenover staat een uit steen gebouwd huis. Loop daar omheen naar de achterkant. Klop driemaal op de enige deur die je daar ziet. Wacht een tijdje en klop dan viermaal. Een oude vrouw zal de deur open doen. Ze brengt je naar een kamer met een open haard. Ze laat je alleen zonder iets te zeggen. Er zal een jonge man komen van ongeveer jouw leeftijd. Hij zal als priester gekleed zijn. Hij zal niets zeggen. Je geeft hem de brief. Hij geeft jou een leren buideltje. Daarin zit jouw beloning. Je verlaat het huis langs dezelfde weg. Je bent vrij om te gaan en staan waar je wilt."
Het was druk bij de poort. Het zou niet lang meer duren voor die gesloten werd voor de nacht. De wachters keken niet al te nauwkeurig wie de stad binnenkwam. Een herberg had hij snel gevonden. Er was een slaapplaats voor hem. Pas toen hij zat met brood, spek en bier voelde hij hoe moe hij was. Niet alleen van de dagenlange mars en het slapen in de open lucht, steeds bedacht op gevaar van mens of dier. Zijn geweten viel hem steeds lastig. Wat stond er in de brief? Pleegde hij verraad door hem over te brengen? Maar wie had zich om hem bekommerd gedurende de bijna vijf jaar waarin hij de hemel alleen vanachter tralies had gezien?
"Je bent vrij en krijgt een beloning als je bereid bent een brief over te brengen." Vrij! Een mooier woord was er niet. Maar wat moest een priester, de kerk, met die brief? "Hij zal als priester gekleed zijn." Was het wel een priester?
De stad met zijn muren was de enige plek die nog niet in handen was van de man die hem de brief gegeven had. Hij had hem persoonlijk van zijn zegel voorzien. Er had een spottende glimlach op zijn gezicht gelegen. Wat stond er in die brief? Zijn hand ging naar de schoudertas aan zijn voeten. Zijn vingers gingen over het zegel. Hij keek om zich heen. Niemand lette op hem. Een kandelaar aan de muur gaf genoeg licht. Hij verbrak het zegel en de vouwde de brief open.
Meer dan de tekening was er niet, maar de boodschap was duidelijk. De stad had onneembare muren, aan één kant. Er zouden schepen komen, schepen vol soldaten! Hij deed de brief in de tas en liep naar de waard. "Waar vind ik de schout?" Die wees met zijn vinger naar een tafel waar mannen zaten te drinken. "Waar hij elke avond zit," zei de waard. "De hoed met die veer."
Hij liep op de man af, maakte een buiging. "Heer, ik heb een belangrijke boodschap. De stad is in ..."
De schout hief een hand op. "Folc", zei hij tegen een van de mannen, "je hoeft je morgen niet te verkleden. Breng deze man naar het cachot. Waard! We hebben wat extra's vanavond. Schenk nog eens in!"